Habitatkarakteristieken van de Nederlandse kustzone
Wintermans, G.; Dankers, N.M.J.A.; van der Veer, H.; Rijnsdorp, A.D.; van Leeuwen, P.I.; Vingerhoed, B. (1995). Habitatkarakteristieken van de Nederlandse kustzone. BEON Rapport = BEON-report, 95(12). RIKZ: Den Haag. 72 pp.
Part of: BEON Rapport = BEON-report. Programma Bureau BEON: Den Haag. ISSN 0924-6576, more
|
Available in | Authors |
|
Document type: Project report
|
Authors | | Top |
- Wintermans, G.
- Dankers, N.M.J.A., more
- van der Veer, H.
|
- Rijnsdorp, A.D., more
- van Leeuwen, P.I.
- Vingerhoed, B.
|
|
Abstract |
Vele jaren is het onderzoek naar het al dan niet voorkomen van organismen of de dichtheid waarin zij voorkomen gericht geweest op de relatie met stoffen, zoals verontreinigingen en voedingsstoffen. Ook werden relaties gelegd met de hoeveelheid potentieel voedsel. De fysische randvoorwaarden lijken echter een zeer belangrijke parameter bij het al dan niet voorkomen van een organisme, en voedselbeschikbaarheid lijkt belangrijker dan de aanwezige hoeveelheid biomassa. De voedselbeschikbaarheid (o.a. juiste tijd, juiste plaats) lijkt voor een belangrijk deel bepaald te worden door fysische en ecologische parameters. Welke deze parameters precies zijn en in hoeverre ze door beleid en beheer te beïnvloeden zijn is nooit in goede samenhang onderzocht. Bij vogels, die over betrekkelijk grote afstanden kunnen vliegen, zal de dichtheid waarin zij voorkomen in belangrijke mate worden bepaald door de beschikbaarheid van voedsel. Onder beschikbaarheid wordt hier o.a. verstaan de aanwezigheid van consumeerbare biomassa in een dichtheid die vanuit energetisch oogpunt interessant is; de bereikbaarheid zoals afstand van broedplaats, diepte onder water of diepte in het sediment; de mate van verstoring; intra- of interspecifieke interacties zoals territoriaal gedrag, etc. Het voorkomen van broedvogels zal behalve door de beschikbaarheid van voldoende voedsel ook bepaald worden door de aanwezigheid van een geschikt broedbiotoop. Evenals bij vogels wordt de verspreiding en dichtheid van vissen zal binnen een kustgebied op grotere schaal bepaald worden de beschikbaarheid van voedsel, d.w.z. dat bij kleine hoeveelheden voedsel ook weinig vis voor zal komen. De meer kleinschalige verspreiding in gebieden met voldoende voedsel hangt samen met de mogelijkheden voor vislarven en jonge vis om op bepaalde plaatsen te komen (processen die transport bepalen) en te overleven (predatie), fysische aspecten zoals temperatuur, saliniteit, zuurstofgehalte, dynamiek (golven, stroom etc.) Het voedsel van de hogere trofische niveaus (vogels en vissen) bestaat in kustwateren hoofdzakelijk uit benthos. Voor het beschrijven van de habitatkarakteristieken van de hogere trofische niveaus is het belangrijk de habitatkarakteristieken van het benthos te beschrijven. Ook bij het benthos zijn er sterke aanwijzingen dat de dichtheid op een bepaalde plaats niet in hoofdzaak bepaald wordt door de gemiddelde hoeveelheid aanwezig voedsel. Die hoeveelheid voedsel is wellicht wel bepalend voor de gemiddelde benthosbiomassa in een estuarium. Er zijn aanwijzingen dat vooral fysische parameters bepalen waar broedval optreedt en hoe groot de overlevingskansen van broed en grotere dieren zijn. Ook van belang is de invloed van predatoren, waarvan de verspreiding in belangrijke mate ook gereguleerd wordt door fysische parameters. Lokaal kan ook de voedselbeschikbaarheid door fysische parameters bepaald worden. Bij het karakteriseren van habitats moet worden uitgegaan van de soort. Een soort stelt eisen aan zijn leefgebied, en op grond van die eisen wordt dat gebied gekarakteriseerd. Dit op basis van een aantal kenmerken beschreven gebied noemen we een habitat. Als een gebied aan alle eisen voldoet wil dat nog niet zeggen dat de soort er altijd voor zal komen. Het voorkomen kan tijdelijk of permanent onmogelijk zijn doordat soorten elkaar beïnvloeden of dat de soort zich (nog) niet in het geschikte gebied heeft kunnen vestigen. Bij het beschrijven van habitats lijkt het essentieel om ook aandacht te schenken aan processen die vestiging en overleving van organismen bepalen. Op basis van de verspreiding van een aantal vissoorten kon een viertal gebieden worden onderscheiden. Op basis van dat patroon kan gezocht worden naar de onderliggende processen die de verspreiding verklaren. Aangezien de grenzen van de verspreiding van een aantal soorten binnen de Noordzee samenvallen wordt aangenomen dat daar ook grenzen liggen van abiotische parameters (sediment, stroming, diepte, golfslag). Abiotische en biotische karakteristieken die een effect hebben op de vestiging en de overleving van het zoöbenthos bepalen in belangrijke mate het voorkomen, verspreiding en soortensamenstelling van bodemdieren. Relatief grote temperatuursschommelingen stimuleren en/of beperken de vestiging en overleving van bepaalde bodemdieren en kunnen gedurende een aantal jaren de soortensamenstelling in een gebied bepalen. Afhankelijk van het sediment en met name de organische fractie en permeabiliteit van het substraat vindt vestiging plaats terwijl de soortensamenstelling voornamelijk wordt bepaald door korrelgroottesamenstelling, slibfractie, organische fractie en de interstitiële ruimte. . Voor zowel de vestiging als de soortensamenstelling is de helling/het verhang van de bodem van belang. In het intergetijdegebied speelt de hoogteligging een belangrijke rol omdat het de droogvaltijd bepaalt. De droogvaltijd bepaalt de beschikbaarheid van voedsel, de mate van predatie en de fluctuaties van een aantal fysische parameters, hetgeen vooral een effect heeft op de soortensamenstelling. Stroming lijkt een belangrijke abiotische variabele omdat het zowel een effect heeft op de sedimentsamenstelling als op de sedimentstabiliteit. Daarnaast reguleert stroming de aanvoer van voedsel, larven en de kwaliteit van de waterkolom. Zowel soortensamenstelling als vestiging worden in belangrijke mate bepaald door de saliniteit en het lichtregime (troebelheid); eutrofiëring (voedselaanbod) heeft vooral een effect op de soortensamenstelling. Naast abiotische variabelen bepalen ook biotische variabelen het voorkomen en de verspreiding van bodemdieren. De aan- of afwezigheid van vegetatie heeft een grote invloed op de vestiging en soortensamenstelling van het zoöbenthos. Hetzelfde geldt ook voor de aan- of afwezigheid van de bodemdieren zelf waarbij vooral door de intra- en interspecifieke interactie: predatie, de vestiging en de soortensamenstelling wordt beïnvloed. Wellicht is het voor het beleid nuttiger uit te gaan van de karakterisering van ecotopen. Onder ecotoop wordt verstaan ‘een gebied met een aantal duidelijk te omschrijven karakteristieke eigenschappen'. Deze ecotopen vormen het leefgebied voor een aantal soorten, maar het wil niet zeggen dat alle soorten die normaal in het gebied voorkomen daar ook elk jaar aanwezig zijn. In veel gevallen is het echter wel mogelijk aan de hand van het voorkomen van een bepaalde soort of soortengroep te bepalen of een ecotoop aan bepaalde kwaliteitscriteria voldoet. |
|